Machtswisseling in de DDR



Met de afzetting van partijleider en staatshoofd Walter Ulbricht in 1971 begon een nieuw tijdperk in de geschiedenis van de DDR. Zijn opvolger Erich Honecker zette het land op de internationale kaart, maar wees binnenlandse politieke hervormingen af.


Toen Ulbricht op 3 mei 1971, vermoedelijk onder druk van Moskou, zijn functie van partijvoorzitter van de SED – de Oost Duitse communistische partij – opgaf, stelde hij voor Erich Honecker als zijn opvolger te benoemen. Honecker, geboren in 1912, stamde uit een Saarlands mijnwerkersgezin. In 1929 trad hij toe tot de KPD, de Duitse communistische partij van de toenmalige Weimar-republiek. Vanaf 1930 bekleedde hij verschillende functies binnen de KPD. Wegen zijn activiteiten in de oppositie werd hij in 1935 door de nationaal-socialisten gearresteerd en in 1937 tot tien jaar tuchthuis veroordeeld.


Na de bevrijding gaf de KPD-leiding hem de opdracht de jeugdorganisatie FDJ op te bouwen, waarvan hij van 1946 tot 1955 de leiding had. Daarnaast bevond hij zich sinds 1946 ononderbroken in de voorste gelederen van de partij, later in het centraal comité van de SED.
Vanaf 1971 gaf hij leiding aan de nationale defensieraad. In 1976 werd hij president van de staatsraad, en daarmee van het land. Als partijleider en staatshoofd had hij de leiding vast in handen.


De machtsoverdracht van Ulbricht op Honecker toonde, zoals in de voorafgaande jaren reeds vaker was gebeurd, de invloed van Moskou in de Oost-Duitse politiek aan: Ulbricht had vanaf halverwege de jaren zestig geprobeerd een minder afhankelijke positie van Moskou in te nemen; Honecker daarentegen gold als een trouw volgeling van het Kremlin. Ondanks de inmiddels door de Sovjet-Unie ingezette ontspanningspolitiek bleef Honeckers politiek tegenover West-Duitsland gereserveerd. Steeds weer benadrukte de DDR-leiding de onoverbrugbare kloof tussen de twee Duitse staten en de twee verschillende systemen.


Intussen konden Oost-Duitse burgers steeds beter zelf een vergelijking maken. Elke avond schotelde de West-Duitse televisie de DDR-kijker de verleidingen en de overvloed van het Westen voor, terwijl de DDR-burger zelf geconfronteerd werd met de gebreken van de socialistische planeconomie. Zo nam de ontevredenheid met de jaren toe, zelfs toen de DDR de hoogste levensstandaard van Oost-Europa had bereikt.


Daarbovenop kwam de teleurstelling dat de Oost-Duitse leiding de slotakkoorden van Helsinki (1975) over de mensenrechten niet nakwam. Aanvankelijk protesteerde slechts een handjevol mensen, maar langzamerhand ontwikkelde zich ondanks repressie van bovenaf een sterke oppositie. De nucleaire wapenwedloop tussen Oost en West leidde aan het begin van de jaren tachtig tot de vorming van een onafhankelijke, niet door de staat geleide vredesbeweging. In 1984 zochten vele Oost-Duitsers hun toevlucht tot West-Duitse ambassades in Oost-Europa. Daarmee hoopten ze uitreisvisa te kunnen verwerven.


Toen in 1985 de toekomst van de Sovjet-Unie in handen van de hervormer Michail Gorbatsjov kwam, werd de druk op de DDR-leiding om een vorm van democratisering door te voeren steeds groter. Honecker echter verzette zich daartegen. 'Onze volksvertegenwoordigers hebben het vertrouwen van de kiezers,' zo verklaarde hij.


Eind jaren tachtig, toen Honeckers dagen als staatshoofd en partijleider ten einde liepen, kon de voormalige lieveling van Moskou het Kremlin niet meer volgen en wees elke koersverandering af. Op 7 oktober 1989 zei sovjetleider Gorbatsjov na een gesprek met Honecker: “Gevaren loeren alleen op degene die niet op het leven reageert.' Enkele dagen later moest Honecker terugtreden en was het einde van de DDR nabij.