Een dagvisum voor Oost-Berlijn kostte 5 mark per persoon. Kinderen onder de 16 hoefden niets te betalen. Voor de auto moest 10 mark betaald worden. Tevens moest door personen vanaf 15 jaar voor 25 Oost-Duitse marken gekocht worden. Deze bedroegen 25 West-Duitse marken, terwijl de waarde van de Oost-Duitse mark veel lager lag. Kinderen beneden de 15 jaar waren verplicht om 7,50 Oost-Duitse marken te kopen en voor ouderen boven de 65 jaar gold een verplichte aankoop van 15 Oost-Duitse marken. West-Duitse marken en andere harde westerse valuta mochten ook ongehinderd worden besteed in Oost-Berlijn. Buitenlands bezoek aan Oost-Berlijn was dan ook een inkomstenbron voor de DDR. De 25 Oost-Duitse marken moesten uitgegeven worden in de winkels of restaurants, want overgebleven geld werd niet teruggenomen aan de grenspost bij terugkeer naar West-Berlijn. Het was verboden om DDR geld mee naar het Westen te nemen.
Een dagbezoek zag er voor de meeste westerse toeristen over het algemeen hetzelfde uit. Door de Friedrichstraße ging het rechtsaf richting Alexanderplatz. Attracties waren o.a de Fernsehturm (entreeprijs was 3 mark) en de Neptunbrunnen, het Rote Rathaus, het Nikolaiviertel, de Berliner Dom, de diverse musea op het Museuminsel en de wisseling van de wacht bij Neue Wache aan de Under den Linden. Het aandeel Kunst en cultuur was groot in Oost-Berlijn. Een van de pronkstukken was en is nu nog steeds het Pergamon altaar in het Pergamonmuseum.